Landbouw is in economische zin een tamelijk onbeduidende sector in Nederland
Door Frank Kalshoven,
De claim dat ‘het agrocomplex’ goed is voor wel 6,7 procent van de Nederlandse economie, zagen we vorige week, is weliswaar correct, maar ook nietszeggend. De correct berekende bijdrage van de sector landbouw (de veeteelt, de akkerbouw, de tuinbouw) aan de Nederlandse economie is beperkt tot grofweg 1,5 procent. Zo ver waren we. Maar niet alles wat klein is, is onbelangrijk. Daarover deze week.
Economische activiteiten hebben vaak effecten op anderen dan de direct betrokkenen. Externe effecten noemen economen dat. Tata Steel maakt staal, en krijgt voor dat staal per ton betaald door zijn klanten. Maar de omwonenden, die niets met die staalproductie en -verkoop te maken hebben, ervaren de overlast en de gezondheidsschade van de productie.
Zo is het met de landbouw ook. De sector mag dan klein zijn in toegevoegde waarde, ze is groot in het veroorzaken van maatschappelijke schade. Van de externe effecten van de landbouw bestaat bij mijn beste weten geen compleet overzicht. Maar er zijn voorbeelden te over.
Broeikasgassen. Volgens De Staat van de Landbouw, Natuur en Voedsel, een jaarlijkse publicatie van Wageningen Economic Research (WER) in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek, is het aandeel van de landbouw in de totale uitstoot van broeikasgassen in Nederland 16 procent (in 2021). Gasverbruik in kassen speelt hierin een rol. En de veeteelt natuurlijk. Maar in dit getal zit bijvoorbeeld ook de productie en transport van kunstmest. Nu dus kritisch blijven.
Kunstmestproductie hóórt niet tot de landbouw in enge zin (die goed is voor 1,5 procent nationaal inkomen aan toegevoegde waarde), dus kun je ook de externe effecten hiervan niet aan de landbouw toerekenen. Feit blijft dat landbouw, vergeleken met de economische relevantie, een zeer grote broeikasgasproducent is.
En een grote stikstofproducent: ruim 450 miljoen kilo. En een grote gebruiker van ‘gewasbeschermingsmiddelen’ (landbouwgif dus): 9 miljoen kilo (in 2021). En met 19 procent van het totaal is de landbouw ook een relatief grote uitstoter van fijnstof (PM10).
En dit zijn dan alleen nog maar lokale voorbeelden van de fysieke kant van de zaak, met effecten op de natuur en de gezondheid. Er zijn daarnaast negatieve maatschappelijke effecten, bijvoorbeeld van de huisvesting van arbeidsmigranten. De gevolgen van de lage grondwaterstand omwille van de landbouw. Er zijn negatieve externe effecten elders, zoals ontbossing in het Amazonegebied ten behoeve van veevoerproductie. Ik heb het totale overzicht van de externe effecten niet (misschien zijn er zelfs positieve!), maar dat is voor de redenering ook niet nodig.
Wat is die redenering dan? Dat het vreemd is om (pakweg) de helft van het grondgebied van een land te gebruiken voor een activiteit die slechts 1,5 procent bijdraagt aan het inkomen in enge zin en daarmee grote schade veroorzaakt tijdens de productie. Misschien is die schade, op geld gewaardeerd, zelfs wel groter dan die 1,5 procent, waarmee de landbouw per saldo een welvaartsvernietigende activiteit zou zijn.
Nee, ik bedoel niet: schaf maar af, die landbouw. Maar wel: het moet radicaal anders. En als er hier en daar wat hectaren nodig zijn voor woningbouw, elektriciteitsproductie of nieuwe natuur, dan is dat geen probleem. Nederland heeft, in tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd, géén ruimteprobleem. Wel: irrationeel ruimtegebruik.
Eerst de huidige toestand analyseren; dan nadenken over de toekomst. Dat eerste hebben we de afgelopen tijd gedaan, dat tweede is onderhanden werk. Ik kom erop terug.
Frank Kalshoven is econoom en publicist