In dit artikel geen waarschuwing over het fosfaatplafond
Geplaatst op dinsdag 31-03-2015
Staatssecretaris Dijksma mag dan duidelijkheid hebben gegeven over de invulling van grondgebondenheid binnen de melkveewet, het kost nog heel wat rekenwerk om er achter te komen of en hoeveel grond er nodig is om de groei verantwoord te kunnen laten plaatsvinden. Hoewel de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) nog niet aan de uitvoering is begonnen, wordt er al druk gerekend. Wiebren van Stralen, beleidsadviseur Milieu bij LTO Nederland licht het een en ander toe.
„In één kuub mest zit gemiddeld 1,5 kilo fosfaat. Een koe produceert ruim 26 kuub mest per jaar. Gemiddeld produceert één koe dus ongeveer 39 kilo fosfaat per jaar. Tot 20 kilo fosfaatoverschot per hectare mag een uitbreiding 100 procent worden verwerkt. Dit betekent in dit rekenvoorbeeld dat er dus maximaal 0,5 koe per hectare gegroeid kan worden boven de eigen plaatsingsruimte. Een veehouder met 40 hectare grond, 85 koeien, zonder jongvee, die in 2014 een fosfaatoverschot van 0 realiseert, kan in deze situatie tot ongeveer 20 koeien groeien (20 kilo fosfaatoverschot per hectare x 40 hectare : 39 kilo fosfaatproductie per koe) zonder extra grond te hoeven verwerven”, zo legt Van Stralen uit.
Grond verwerven
Volgens Van Stralen mag, bij dezelfde uitgangspunten, een veehouder die door zijn uitbreiding groeit naar een overschot van 20 tot en met 50 kilo per hectare (ongeveer 0,5-1,2 koe per hectare) maximaal 75 procent van die uitbreiding verwerken. „25 procent van het extra geproduceerde fosfaat moet met plaatsingsruimte op grond worden verantwoord. Dit betekent dat dezelfde voorbeeldveehouder met 85 koeien en 40 hectare grond kan groeien naar 136 koeien (50 kilo fosfaatoverschot per hectare x 40 hectare : 39 kilo fosfaatproductie per koe). Bij grasland met een gemiddelde fosfaattoestand en de daarbij horende fosfaatplaatsingsruimte van 85 kilo per hectare, moet deze veehouder 51 koeien x 39 kilo fosfaatproductie per koe x 25 procent (0,25) plaatsingsruimte op grond : 85 kilo plaatsingsruimte voor fosfaat per hectare = ongeveer 6 hectare grond verwerven.”
„Een veehouder die uitkomt op meer dan 50 kilo fosfaatoverschot per hectare, zal voor de uitbreiding maximaal de helft mogen (laten) verwerken, voor de rest is grond nodig. In het voorbeeld met 40 hectare grond en groei van 85 naar 145 koeien, heeft de betreffende veehouder 60 koeien x 39 kilo fosfaatproductie per koe x 50 procent plaatsingsruimte op grond : 85 kilo plaatsingsruimte voor fosfaat per hectare = ongeveer 14 hectare extra grond nodig”, aldus Van Stralen.
Uitwerking per bedrijf specifieker
Van Stralen geeft aan dat de uiteindelijke uitwerking per bedrijf veel specifieker zal worden. „Groei ten opzichte van 2013 is nergens gelijk. De één is gegroeid in 2013 of 2014, dus grotendeels voordat de AMvB werd geïntroduceerd. Heeft de groei vooral in 2015 of 2016 plaatsgevonden dan pakt het anders uit. Ook is er in het rekenvoorbeeld geen rekening gehouden met groei in het aantal stuks jongvee.”
„Bovendien is de fosfaatproductie per koe op ieder bedrijf verschillend en veehouders die met de kringloopwijzer mee doen, kunnen binnen hun eigen fosfaatruimte groei realiseren door een efficiëntere fosfaatbenutting”, geeft Van Stralen aan.
Het is volgens de beleidsadviseur wel zo dat het verschil tussen productie in 2016 (specifiek of forfaitair) vergeleken wordt met de forfaitaire productie van 2014, om te bepalen hoeveel er maximaal via verwerking mag worden geregeld. Bedrijven die in 2014 meer grond hebben verworven, krijgen daar dus niet mee te maken, bedrijven die geïntensiveerd zijn wel.
Duidelijkheid
Van Stralen is blij dat er nu eindelijk duidelijkheid is voor de melkveehouders. Het bedrijfsleven gaf in een reactie gisteren al aan zich te kunnen vinden in hoe de grondgebondenheid binnen de melkveewet en AMvB is ingevuld. Wel vindt hij de uiteindelijke uitwerking complex geworden. „Door afweging van verschillende partijen is het een complex geheel geworden en is er een flinke rekenmachine nodig om duidelijk te krijgen of en hoeveel grond melkveebedrijven moeten verwerven om hun groei te verantwoorden.“
De beleidsadviseur van LTO is bovendien benieuwd welke mogelijkheden er nog zijn hoe regionaal grondgebruik beter meegenomen kan worden. „Nu is het zo dat alleen grond die wordt opgegeven op 15 mei meetelt. In de praktijk gebruiken melkveehouders meer grond voor voer en mest. Het bevorderen van die regionale kringlopen is een actiepunt wat we nog samen met het ministerie van Economische Zaken willen oppakken.”
Heb ik extra grond nodig om te groeien?
Geplaatst op dinsdag 31-03-2015
Staatssecretaris Dijksma mag dan duidelijkheid hebben gegeven over de invulling van grondgebondenheid binnen de melkveewet, het kost nog heel wat rekenwerk om er achter te komen of en hoeveel grond er nodig is om de groei verantwoord te kunnen laten plaatsvinden. Hoewel de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) nog niet aan de uitvoering is begonnen, wordt er al druk gerekend. Wiebren van Stralen, beleidsadviseur Milieu bij LTO Nederland licht het een en ander toe.
„In één kuub mest zit gemiddeld 1,5 kilo fosfaat. Een koe produceert ruim 26 kuub mest per jaar. Gemiddeld produceert één koe dus ongeveer 39 kilo fosfaat per jaar. Tot 20 kilo fosfaatoverschot per hectare mag een uitbreiding 100 procent worden verwerkt. Dit betekent in dit rekenvoorbeeld dat er dus maximaal 0,5 koe per hectare gegroeid kan worden boven de eigen plaatsingsruimte. Een veehouder met 40 hectare grond, 85 koeien, zonder jongvee, die in 2014 een fosfaatoverschot van 0 realiseert, kan in deze situatie tot ongeveer 20 koeien groeien (20 kilo fosfaatoverschot per hectare x 40 hectare : 39 kilo fosfaatproductie per koe) zonder extra grond te hoeven verwerven”, zo legt Van Stralen uit.
Grond verwerven
Volgens Van Stralen mag, bij dezelfde uitgangspunten, een veehouder die door zijn uitbreiding groeit naar een overschot van 20 tot en met 50 kilo per hectare (ongeveer 0,5-1,2 koe per hectare) maximaal 75 procent van die uitbreiding verwerken. „25 procent van het extra geproduceerde fosfaat moet met plaatsingsruimte op grond worden verantwoord. Dit betekent dat dezelfde voorbeeldveehouder met 85 koeien en 40 hectare grond kan groeien naar 136 koeien (50 kilo fosfaatoverschot per hectare x 40 hectare : 39 kilo fosfaatproductie per koe). Bij grasland met een gemiddelde fosfaattoestand en de daarbij horende fosfaatplaatsingsruimte van 85 kilo per hectare, moet deze veehouder 51 koeien x 39 kilo fosfaatproductie per koe x 25 procent (0,25) plaatsingsruimte op grond : 85 kilo plaatsingsruimte voor fosfaat per hectare = ongeveer 6 hectare grond verwerven.”
„Een veehouder die uitkomt op meer dan 50 kilo fosfaatoverschot per hectare, zal voor de uitbreiding maximaal de helft mogen (laten) verwerken, voor de rest is grond nodig. In het voorbeeld met 40 hectare grond en groei van 85 naar 145 koeien, heeft de betreffende veehouder 60 koeien x 39 kilo fosfaatproductie per koe x 50 procent plaatsingsruimte op grond : 85 kilo plaatsingsruimte voor fosfaat per hectare = ongeveer 14 hectare extra grond nodig”, aldus Van Stralen.
Uitwerking per bedrijf specifieker
Van Stralen geeft aan dat de uiteindelijke uitwerking per bedrijf veel specifieker zal worden. „Groei ten opzichte van 2013 is nergens gelijk. De één is gegroeid in 2013 of 2014, dus grotendeels voordat de AMvB werd geïntroduceerd. Heeft de groei vooral in 2015 of 2016 plaatsgevonden dan pakt het anders uit. Ook is er in het rekenvoorbeeld geen rekening gehouden met groei in het aantal stuks jongvee.”
„Bovendien is de fosfaatproductie per koe op ieder bedrijf verschillend en veehouders die met de kringloopwijzer mee doen, kunnen binnen hun eigen fosfaatruimte groei realiseren door een efficiëntere fosfaatbenutting”, geeft Van Stralen aan.
Het is volgens de beleidsadviseur wel zo dat het verschil tussen productie in 2016 (specifiek of forfaitair) vergeleken wordt met de forfaitaire productie van 2014, om te bepalen hoeveel er maximaal via verwerking mag worden geregeld. Bedrijven die in 2014 meer grond hebben verworven, krijgen daar dus niet mee te maken, bedrijven die geïntensiveerd zijn wel.
Duidelijkheid
Van Stralen is blij dat er nu eindelijk duidelijkheid is voor de melkveehouders. Het bedrijfsleven gaf in een reactie gisteren al aan zich te kunnen vinden in hoe de grondgebondenheid binnen de melkveewet en AMvB is ingevuld. Wel vindt hij de uiteindelijke uitwerking complex geworden. „Door afweging van verschillende partijen is het een complex geheel geworden en is er een flinke rekenmachine nodig om duidelijk te krijgen of en hoeveel grond melkveebedrijven moeten verwerven om hun groei te verantwoorden.“
De beleidsadviseur van LTO is bovendien benieuwd welke mogelijkheden er nog zijn hoe regionaal grondgebruik beter meegenomen kan worden. „Nu is het zo dat alleen grond die wordt opgegeven op 15 mei meetelt. In de praktijk gebruiken melkveehouders meer grond voor voer en mest. Het bevorderen van die regionale kringlopen is een actiepunt wat we nog samen met het ministerie van Economische Zaken willen oppakken.”
31-3-2015 en nu 26-11-16 Het verhaal klopt helemaal maar door het fosfaatplafond flink het bos ingestuurd.
Deel dit topic
Deel ook jouw kennis en inzicht
Hebben de thema's mest , 145 , bos , druk , lto , koeien , grasland , milieu , voer , jongvee , fosfaat , fosfaatoverschot , bedrijfsleven , grond , veehouders , melkveebedrijven , melkveehouders , grondgebondenheid , kringloopwijzer , dijksma , rvo , fosfaatplafond , fosfaatproductie , plaatsingsruimte , fosfaatruimte , melkveewet , 2013 en 2014 geen geheimen voor jou? Dan kunnen we jouw kennis en inzicht goed gebruiken! Of je nu actief bijdraagt door foto's, video's, topics of reacties te plaatsen, of je zorgt er middels de stemknoppen voor dat de beste reactie naar boven borrelt.. Jouw kennis en inzicht m.b.t. de melkveehouderij kunnen deze site nét dat beetje beter maken. Maak ook een (gratis) account aan!
Laatste
Reacties
www.lto.nl/actueel/nieuws/10838261/Zuivelsector-kiest-voor-grondgebonden-melkveehouderij
Zuivelsector kiest voor grondgebonden melkveehouderij
De Nederlandse zuivelsector kiest voor een grondgebonden melkveehouderij en behoud van weidegang voor koeien. Voor bedrijven zonder grond is er in de visie van LTO Nederland en de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO) geen plaats. Datzelfde geldt voor melkveebedrijven met dichte stallen. Melkveebedrijven die een nieuwe milieuvergunning nodig hebben en geen weidegang toepassen wijzen zij eveneens af, tenzij deze bedrijven voldoende voedergewassen uit de nabije omgeving betrekken. Individuele zuivelondernemingen zullen geen melk afnemen en verwerken van nieuwe bedrijven die niet passen in het beoogde toekomstbeeld.
LTO en NZO zijn tevreden dat het Kabinet ruimte geeft voor de ontwikkeling van de melkveehouderij. Vanzelfsprekend vindt deze plaats binnen de grenzen van de overheid, maatschappij en sector. Grondgebondenheid en weidegang zijn belangrijke elementen uit de visie ‘Verantwoorde ontwikkeling van de Nederlandse melkveehouderij’ van LTO en NZO. Na afschaffing van de melkquotering kan de zuivelsector een bijdrage blijven leveren aan de groeiende vraag naar zuivel in de wereld als belangrijke bron van natuurlijke voedingsstoffen. Dit zal ook in de toekomst worden gerealiseerd binnen de milieurandvoorwaarden van de Rijksoverheid. Met deze visie bouwen LTO en NZO voort op hun eerdere initiatieven om de sector verder te verduurzamen (zoals Duurzame Zuivelketen, Convenant Weidegang en Zuivelplan mest en mineralen).
Verantwoorde ontwikkeling
De zuivelsector staat voor een verantwoorde ontwikkeling van de melkveehouderij met respect voor dier, omgeving en milieu. Om de melkveehouderij na het wegvallen van de melkquotering in 2015 op verantwoorde wijze te laten ontwikkelen worden de volgende maatregelen genomen:
? Behoud van weidegang op het niveau van 2012 zoals afgesproken in het Convenant Weidegang. De sector zal passende maatregelen nemen als het beoogde niveau niet wordt gerealiseerd;
? De instelling van een fosfaatplafond en het nemen van maatregelen zodat de melkveehouderij binnen de milieurandvoorwaarden van de Rijksoverheid blijft voor fosfaat, ammoniak en broeikasgas;
? Beroep op overheden om geen vergunning te verlenen aan ongewenste typen melkveebedrijven; ? De zuivelondernemingen weigeren melk van ongewenste typen nieuwe melkveebedrijven.
Met deze maatregelen geven LTO en NZO antwoord op de vragen die leven in de sector en de maatschappij over de toekomst van de melkveehouderij in Nederland.
Grondgebonden gezinsbedrijf
De melkveehouderij in Nederland is altijd een grondgebonden sector geweest. Een goede verhouding tussen grond en dier is van groot belang en levert een grote bijdrage aan het open Nederlandse cultuurlandschap. In de visie van LTO en NZO blijft het grondgebonden gezinsbedrijf de basis van de melkveehouderij. De melkveebedrijven moeten lokaal zijn ingepast en de koeien zijn zichtbaar voor het publiek. Samen vormen de melkveehouderij en de zuivelindustrie een robuuste economische sector met concrete doelen op het gebied van klimaat & energie, diergezondheid & dierenwelzijn en biodiversiteit & milieu.
Eigen maatregelen
LTO en NZO willen de toekomstvisie realiseren door samen met partners in de keten te innoveren en zo verder te verduurzamen. De sector neemt zelf haar verantwoordelijkheid om de gestelde duurzaamheidsdoelen te behalen. Verder zorgt zij ervoor dat de ontwikkeling van de melkveehouderij plaats zal vinden binnen de gestelde milieurandvoorwaarden (Zuivelplan). Er vindt een jaarlijkse onafhankelijke monitoring en rapportage plaats. De sector neemt zo nodig niet-vrijblijvende maatregelen als de ontwikkeling van de melkveehouderij tot meer uitstoot van mest en mineralen leidt dan de milieurandvoorwaarden van de overheid toestaan.
Zo gaat de sector werken met een ‘early warning’ systeem voor de monitoring van het fosfaatplafond. Daarnaast zal, indien nodig, het fosfaatgehalte in veevoer kunnen worden verminderd, een uitgebreidere toepassing van de KringloopWijzer als managementinstrument voor de melkveehouder worden doorgevoerd en mogelijk een fosfaatheffing worden ingesteld over het fosfaatoverschot van de individuele melkveehouder. Als al deze maatregelen niet hebben gewerkt heeft de overheid nog de mogelijkheid om het mestverwerkingspercentage te verhogen en grenzen te stellen aan de uitbreiding.
Om het niveau van weidegang van 2012 te behouden worden zo nodig passende maatregelen genomen. Zoals een hogere financiële bonus (weidegangpremie) dan wel een malus voor bedrijven die niet voldoen en workshops/adviezen om weidegang toe te passen. De partners in het Convenant Weidegang worden gevraagd bij te dragen aan het behoud van weidegang.
Beroep op vergunningverleners
LTO en NZO doen een beroep op regionale en lokale vergunningverleners om bij het verlenen van nieuwe vergunningen rekening te houden met deze toekomstvisie. Dat kan door aanvullende eisen te stellen aan bedrijven die een vergunning nodig hebben, zodat deze boerderijen gegarandeerd grondgebonden zijn. In de visie van LTO en NZO zullen bedrijven die een milieuvergunning nodig hebben weidegang moeten toepassen of voldoende voedergewassen uit de nabije omgeving moeten betrekken. De zuivelsector verzoekt lokale en regionale overheden om geen vergunningen te verlenen aan bedrijven met dichte stallen en bedrijven zonder grond.
Net als de afsprakenagenda van v Dam zal de bedenker hiervan ook onder de radar blijven.