Bijplussen stikstof gevoelige natuur kan boeren de vergunning kosten.
Stikstofclaim waarschuwt boerenorganisaties en politici voor de mogelijke gevolgen van de uitspraak van de Raad van State op 20 januari (ECLI:NL:RVS:2021:71). De Raad besliste dat een bestaande vergunning niet zomaar kan worden ingetrokken, als er sprake is van verslechtering van het Natura 2000-gebied in de buurt. Echter, als er op de rand van het natuurgebied stikstofgevoelige natuur is bijgeplust, kunnen de zaken anders liggen. Dat komt omdat de stikstofberekening met Aerius in dat geval wél een verslechtering uitwijst.
Deel dit topic
Bijlages
(klik om te vergroten)
Deel ook jouw kennis en inzicht
De melkveehouderij staat bol van de ontwikkelingen. Elke dag worden er tientallen nieuwsberichten besproken en kennis gedeeld. Of je nu actief bijdraagt door foto's, video's, topics of reacties te plaatsen, of je zorgt er middels de stemknoppen voor dat de beste reactie naar boven borrelt.. Jouw kennis en inzicht m.b.t. de melkveehouderij kunnen deze site nét dat beetje beter maken. Maak ook een (gratis) account aan!
Laatste
Reacties
De gestelde vragen:
De provincie moet beoordelen of een natuurvergunning moet worden ingetrokken als sprake is van (mogelijke) verslechtering of verstoring met significante gevolgen voor een habitattype of soort waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen en de onderneming waaraan een natuurvergunning is verleend daar zulk een effect op heeft (artikel 5.4 lid 2 Wnb, cf. art. 6 lid 2 Hrl). In het geval de verslechtering van Natura 2000 uitsluitend kan worden voorkomen door een natuurvergunning in te trekken, dan moet een provincie die natuurvergunning intrekken. Als door de provincie echter stikstofmaatregelen worden uitgevoerd, kan zulks intrekking van bestaande natuurvergunningen voorkomen.
Kan door het college van GS worden uitgesloten dat er bestaande natuurvergunningen in Overijssel zullen moeten worden ingetrokken vanwege "gewijzigde omstandigheden" ten gevolge van de "actualisatie" van de Aerius-kartering (2017-2020), waaruit mogelijk achteraf blijkt dat de eerder verleende natuurvergunning niet verleend had mogen worden of uit een herbeoordeling blijkt dat de vergunning tot (mogelijke) verslechtering of verstoring met significante gevolgen voor een habitattype of soort waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen kan leiden?
De minister van LNV stelt weliswaar in haar latere schriftelijke antwoorden op Kamervragen in een Kamerbrief van 22 februari 2021 dat de AERIUS-berekening tijdens de beoordeling gedurende de vergunningsprocedure bepalend zou zijn. Of zulks echter ook uit toekomstige jurisprudentie zal volgen en door de rechter zo zal worden beoordeeld, moet nog ten zeerste blijken.
Antwoorden van de Provincie Overijssel:
Hieronder worden de antwoorden op bovenstaande vragen gegeven:
Nee, dit kunnen we niet uitsluiten.
In de door u aangehaalde uitspraak van 20 januari 2021 gaat de Raad van State uitgebreid in op diverse intrekkingsgronden voor natuurvergunningen. Uw vraag gaat over gewijzigde omstandigheden als mogelijke intrekkingsgrond (art. 5.4 lid 1 sub d Wet natuurbescherming).
De gewijzigde omstandigheid is dan volgens u het toevoegen van leefgebieden na vergunningverlening. Deze gewijzigde omstandigheid is in de uitspraak niet aan de orde geweest.
Het is dus niet duidelijk hoe een rechter hierover oordeelt. Het intrekken van onherroepelijke natuurvergunningen heeft niet de voorkeur van Gedeputeerde Staten. Wij zetten hier niet actief op in.
Evenwel kunnen we niet uitsluiten dat intrekkingsverzoeken worden gedaan waarbij ook de leefgebieden betrokken worden. Op dat moment moeten wij beoordelen of het toevoegen van de leefgebieden een gewijzigde omstandigheid is die moet leiden tot intrekking of wijziging van de vergunning.
Dit is afhankelijk van vele specifieke factoren (ligging bedrijf, overbelasting N2000-gebieden, toestand natuur in de gebieden etc.). De Raad van State heeft in de genoemde uitspraak óók duidelijk gemaakt dat bij de intrekkingsgrond ‘gewijzigde omstandigheden’ de belangen van de vergunninghouder meegewogen mogen worden.
Die belangen maken dus ook onderdeel uit van de beoordeling van en besluitvorming over het verzoek. De uitspraak heeft ons tot slot geleerd dat we ook moeten beoordelen of, naast de gewijzigde omstandigheden, de intrekkingsgrond uit artikel 5.4 lid 2 van de Wet natuurbescherming van toepassing is.
Dit betekent een beoordeling van de vraag of maatregelen nodig zijn om achteruitgang van de natuurwaarden te voorkomen. Als het antwoord hierop ‘ja’ is dan is er weer geen ruimte om de belangen van de vergunninghouder mee te wegen.
Dan moeten we bepalen met welke maatregelen we denken de achteruitgang te kunnen stoppen binnen afzienbare termijn. Het intrekken van vergunningen kan in dat kader een maatregel zijn, maar dat mogen ook andere maatregelen zijn.
In zijn algemeenheid is dus niet te zeggen of het uitgesloten is dat vanwege het toevoegen van leefgebieden vergunningen ingetrokken worden. Het al of niet intrekken van vergunningen is de uitkomst van een ingewikkelde beoordeling van de feiten en omstandigheden van een specifiek geval. Nogmaals geven wij aan dat Gedeputeerde Staten niet actief inzetten op het intrekken van vergunningen (tenzij op vrijwillige basis).